Blog Marjolein Jorna: VAN EEN BIJNA DOODERVARING TOT GEZELLIGHEID ROND DE POMP

VAN EEN BIJNA DOODERVARING TOT GEZELLIGHEID ROND DE POMP: HET VROEGERE WEL EN WEE IN DE HOF VAN WOUW

Onlangs werd ik gevraagd om tijdens een bewoonstersbijeenkomst van de Hof van Wouw een praatje te houden. Het onderwerp: het leven in de Hof in vroeger tijden. Helaas kon ik die dag niet. Jammer, want er is genoeg over de vroegere bewoonsters en hun dagelijks leven in het Hofje van Cornelia van Wouw te vertellen. Deze plek biedt immers al ruim 350 jaar onderdak aan alleenstaande vrouwen. Dit lange verleden als charitatieve instelling heeft, net als het wel en wee van de bewoonsters, zijn sporen nagelaten in bijvoorbeeld de vergaderverslagen van de regenten en in oude kranten. Zo verhalen ze van een avondklok, een 18e eeuwse bewoonster die krankzinnig werd verklaard en van een bewoonster die tijdens wat bedoeld was als een gezellig avondje ternauwernood aan de dood ontsnapte.

Gelukkig is een blog als dit echter ook een prima manier om dit deel van de geschiedenis van het Hofje aan de vergetelheid te onttrekken. Daarom in dit derde blog: een terugblik op het wonen in de Hof van Wouw in de afgelopen eeuwen en op de lotgevallen van enkele van haar bewoonsters gedurende de 17e t/m de 20e eeuw.

Voor wat hoort wat

De stichteres van de Hof, Cornelia van Wouw, stelde in de periode 1650-1680 het reglement en de voorwaarden voor opname op. Haar hofje was nadrukkelijk bedoeld voor de opvang van arme, alleenstaande vrouwen, in de 17e eeuw vaak weduwen of “oude vrijsters”, “van de waare gereformeerde religie”. De bewoonsters waren verzekerd van gratis onderdak, onderhoud in de vorm van een kleine toelage, brandstof en van een sociaal vangnet bij ziekte of bepaalde gebreken. De veiligheid van de bewoonsters werd gewaarborgd door de muren om het hofje heen en door de regel dat de dames ‘s nachts niet buiten de Hof mochten verblijven. De poort ging ‘s avonds ook op slot.

Daar stond tegenover dat hun bezittingen, zoals kleding en meubilair, na hun overlijden toevielen aan de Hof van Wouw. Wilden potentiële bewoonsters dit laatste niet, dan kregen ze alleen een huisje als zij afstand deden van het recht op de maandelijkse toelage, de gratis turf en hulp bij ziekte of andere noodsituaties.

Participatiesamenleving “avant la lettre”

Cornelia volgde hierbij de gewone gang van zaken binnen de armen- en ouderenzorg in Den Haag. Kerkelijke en overheidsinstanties voor de opvang van de armen en ouderen binnen de samenleving boden vanaf de Middeleeuwen vergelijkbare zorg, bijvoorbeeld in Proveniershuizen en Oude mannen en vrouwenhuizen. In zekere zin waren dit de voorlopers van de huidige verzorgingstehuizen en de tot voor kort bestaande bejaardentehuizen. Soms was de zorg gratis, in andere gevallen moest men zich inkopen. De vroegere Nederlandse samenleving was een soort participatiemaatschappij “avant la lettre”. Zonder dergelijke opvang zouden talloze minder bedeelde mannen en vrouwen tussen wal en schip zijn beland.

Vrijheid en privacy

Voor ons lijken de vroegere voorwaarden waarop alleenstaande dames een huisje in het hofje van Cornelia mochten bewonen misschien streng. In grote lijnen gelden zij echter nog steeds, zij het dat ze zijn aangepast aan deze tijd. Zo betalen de bewoonsters van de Hof al minimaal een eeuw huur; we weten dat deze in 1911 fl.0,50 per week bedroeg.

Bovendien waren de bewoonsters van het hofje van Cornelia in het verleden vermoedelijk beter af dan de minder bedeelde dames in Oude vrouwenhuizen. De Hof van Wouw bood “haar dames” iets waar de bewoonsters van deze huizen alleen maar van konden dromen: een zekere mate van privacy en bovenal: vrijheid. In de Hof van Wouw woonden de dames, net als nu, elk in een eigen huisje, voerden zij hun eigen huishouding en konden zij waarschijnlijk zelf hun dag indelen.

Kletsen en kibbelen bij de pomp

Natuurlijk zullen de dames elkaar in de Hof vaak zijn tegengekomen, of zelfs tot elkaar veroordeeld zijn geweest. Ze hadden immers de verplichting om voor elkaar te zorgen. Daarnaast had de Hof tot en met de 20e eeuw meerdere gemeenschappelijke voorzieningen: de pomp (de enige watervoorziening in de Hof), het washok (de enige plaats waar de bewoonsters de was mochten doen, wellicht om ongelukken met heet water in de huisjes te voorkomen) en twee houten keetjes in de tuin die tot 1904 als “toilet” dienden (ga er maar aan staan bij hoge nood). Deze voorzieningen fungeerden als natuurlijke ontmoetingspunten voor de bewoonsters. Daarnaast moesten zij gezamenlijk, tezamen met de binnenmoeder, de Hof schoonhouden. Waarschijnlijk zal er hierbij heel wat gelachen, maar ook gekibbeld zijn. Maar altijd was er het eigen woninkje waar de dames zich konden terugtrekken als zij dat wilden. De huisjes bestonden eeuwenlang uit een kleine woonkamer met bedstede, een turfhok, en een zolderverdieping die via een smalle, steile trap te bereiken was – en waar de bewoonsters dus vermoedelijk weinig kwamen. Pas sinds een jaar of 60 hebben de huisjes een aparte slaapkamer en douche op de eerste etage.

Gevangeniskamertje

In de Oude vrouwen huizen, net als overigens in de oude mannen- en weeshuizen, heerste daarentegen een soort gevangenisregime. Hiermee hoopten de regenten de “orde en zindelijkheid” bij de bewoners te kunnen bewaren en bevorderen, evenals goed “christelijk gedrag”. Dit waren deugden die in de 17e t/m halverwege de 20e eeuw hoog in het vaandel stonden. De regenten bepaalden in deze instellingen wanneer de bewoners, doorgaans de “subjecten” of “verpleegden” genoemd, opstonden (vroeg!), naar bed gingen (ook vroeg) en hoeveel tijd zij besteedden aan eten, bidden, werken (veel) en aan ontspanning (niet of weinig). Slapen gebeurde op gemeenschappelijke slaapzalen, maar gezellig was dit niet. Praten met elkaar was namelijk verboden bij het opstaan en het naar bed gaan, net als tijdens de arbeid. Bezoek mochten de bewoners in bepaalde huizen slechts op vastgestelde dagen en niet meer dan twee dagen per week ontvangen. Wie zich misdroeg, liep het risico in het “gevangeniskamertje” of “aan het blok” terecht te komen, althans in het Oude vrouwen- en kinderhuis, opgericht door de Diaconie van de Hervormde gemeente in Den Haag.

Rust en veiligheid

Voor menig bewoonster lijkt het wonen in een liefdadigheidshofje eindelijk rust te hebben betekend. Zo verscheen er eind 18e eeuw een prent van twee bewoonsters van een onbekend, mogelijk imaginair hofje die bij een pomp staan. De tekst daaronder luidde: “Hier heb ik een vrije wooning. Eetb’re waaren en verschooning, ‘k zet nu ‘t zorgen uit mijn hoofd.” Deze regels waren onderdeel van een volksliedje uit die tijd.

Misschien komt het door deze rust en veiligheid dat dames soms wel meerdere decennia in het hofje van Cornelia woonden. Zo mocht Johanna Jacoba van der Vliet zich bewoonster noemen van 1703 tot aan haar dood in 1746. In die periode was ze ook ruim 30 jaar binnenmoeder van de Hof. Ze heeft vermoedelijk nog net meegemaakt dat één van haar medebewoonsters na 20 jaar in de Hof door bekenden “naar huis” werd gehaald. Maar ouderdom kwam wel vaak met gebreken. In de 18e eeuwse notulen van het regentencollege zijn hier verschillende voorbeelden van te vinden.

Het wel en vooral het wee van een aantal bewoonsters

Alida van der Schans

De binnenmoeder en de regenten hadden midden 18e eeuw bijvoorbeeld heel wat te stellen met Alida van der Schans. Zij was in 1746 in de Hof van Wouw komen wonen. Zes jaar later was zij zodanig “krankzinnig” dat zij al haar bezittingen, inclusief haar kleren, bed en dekens naar de bank van lening had gebracht of had verkocht. Pogingen van de regenten om Alida elders onder te brengen mislukten. Uiteindelijk kwam de vrouw “tot bedaren” en vroeg zij de regenten van het hofje om hulp. Deze besloten de normale toelage van drie gulden per maand en 15 ton turf aan de ongelukkige bewoonster uit te keren, zodat ze niet van “koude en ongemak zou moeten vergaan”.

Daarnaast kreeg Alida een bed en deken van de Hof te leen, en besloten de regenten dat zij op kosten van de Hof de meest noodzakelijke kledingstukken zou krijgen.

Elisabeth van der Roer

Ook de toestand van Elisabeth van der Roer zal vaak onderwerp van gesprek zijn geweest onder haar medebewoonsters. Zij was in 1740 zó “ellendig en zwak” dat zij niet alleen niet voor zichzelf kon zorgen: de zorg voor haar groeide ook de binnenmoeder en de overige bewoonsters van de Hof boven het hoofd. Extra hulp van “een bekwaam persoon”, die volgens de reglementen van de Hof moest worden ingekocht, bleek echter te duur. Uiteindelijk werd er een verzorgster voor Elisabeth gevonden. Kort daarna overleed zij.

Adriana de Koning

Zorgen om ouderen die vanwege ziekte of mankementen zwaar leunen op mantelzorg blijken dus van alle tijden. Dat blijkt ook uit de laatste levensjaren van Adriana de Koning. In 1760 trok de binnenmoeder van de Hof aan de bel: de zorg voor Adriana werd de bewoonsters te veel. Adriana was niet alleen hoogbejaard, maar ook blind. Dit zorgde voor gevaarlijke situaties, vooral ‘s avonds, vanwege “vuur en licht”. In een tijd waarin de enige lichtbronnen kaarsen of olielampjes waren en men voor verwarming en koken afhankelijk was van een open haard, is het inderdaad goed voor te stellen dat de bewoonsters van de Hof hun handen vol hadden aan een blinde, hoogbejaarde medebewoonster.

Petroleumkacheltje

Gevaarlijke situaties met “vuur en licht” deden zich niet alleen in de 18e eeuw voor. In 1963 ontsnapte een bewoonster van de Hof van Wouw aan de dood toen zij op een avond bezoek kreeg. Alhoewel het zomer was vond de vrouw het toch wat kil, waarop ze besloot haar petroleumkacheltje aan te doen. Door dit besluit haalde zij de krant, want op de één of andere manier trad er zuurstofgebrek op. In een nieuwsbericht over deze avond valt te lezen dat hierdoor niet alleen de kachel na een uurtje uitging, maar dat ook de bewoonster van de Hof en haar visite versuft in hun stoelen hingen. Gelukkig wist de bewoonster desondanks nog net op tijd hulp te halen, waarna zowel zij als haar visite na controle in het ziekenhuis weer naar huis konden.

De binnenmoeder

In bovenstaande gevallen zien we dat de binnenmoeder een centrale rol speelde bij de verzorging van de bewoonsters. Zij was het eerste aanspreekpunt voor de dames, regelde de verzorging van bewoonsters wanneer dat nodig was en trok bij het Regentencollege aan de bel wanneer de nood te hoog werd en zij bijvoorbeeld extra geld nodig had voor het ontbieden van een dokter. Hierdoor stond de binnenmoeder hoger in aanzien dan de rest van de bewoonsters. Sommigen van de binnenmoeders hadden de wind er goed onder bij hun “dochters”, zoals buitenstaanders de bewoonsters van het Hof rond 1900 plachtten te omschrijven.

De geschiedenis herhaalt zichzelf

De verplichting om voor elkaar te zorgen zal van tijd tot tijd een behoorlijke belasting voor de bewoonsters zijn geweest. Tegelijkertijd laten vooral de sores van de vroegere bewoonsters zien dat liefdadigheidshofjes als die van Cornelia van Wouw vroeger de redding van veel oudere, alleenstaande dames moeten zijn geweest in de vaak harde samenleving van vroeger eeuwen.

Wellicht worden zij dat, zij het in aangepaste vorm, in de toekomst opnieuw. Sinds een jaar of tien wordt het “hofjesidee” als woonvorm voor 60 plussers nieuw leven ingeblazen. Een voorbeeld hiervan is het “Knarrenhof” (ik heb de naam niet verzonnen!). De geschiedenis lijkt zichzelf, ook in het geval van de ouderenzorg, te herhalen.

Bronnen:

– De hoogte van de huur van een hofjeswoning in 1911 staat in de Haagsche Courant van 7-03-1911.

– Het krantenbericht over het petroleumkacheltje staat in De Tijd-Maasbode van 23-08-1963, met als titel: Zuurstofgebrek. Bejaarden aan dood ontsnapt.

– De prent van twee bewoonsters die bij de pomp bespreken hoe blij ze zijn dat zij in de Hof wonen, komt uit de collectie Atlas van Stolk, inventarisnumer 8884.